In Koploper wordt het fysieke baanontwerp schematisch weer gegeven met wissels en lijnstukken. Naast deze informatie worden ook blokken gedefinieerd. Dit zijn locaties waar een trein kan stoppen (denk aan perrons) en wisselstraten (verbindingen tussen blokken).
Treinen kunnen alleen van een blok naar een ander blok rijden, eventueel via vastgelegde routes. Welke bewegingen mogelijk zijn wordt voor elk blok vastgelegd met het blokken onderhoudsscherm.
Om problemen (dead-locks) te voorkomen heb ik voor de meeste sporen een vaste rijrichting gekozen. In de afbeeldingen hieronder is dit middels pijltjes weergegeven. In het blokken onderhoudsscherm is dit vastgelegd. Er zijn een paar blokken die in twee richtingen gereden mogen worden.
Overzicht van de bovenbaan.In het midden het grote station met twee kopsporen. Boven is een station met passeersporen. De perrons zijn de oranje blokken. De bovenbaan is een paradebaan. Via blok 103 en blok 101 kunnen treinen van de benedenbaan naar boven rijen. Als een trein zich in een blok bevind wordt de kleur geel en wordt het treinnummer (DCC adres) getoond. In de blauwe blokken zijn de perrons van de benedenbaan en alle sporen van het schaduwstation weergegeven. Is in één van deze blokken een trein aanwezig dan wordt de kleur geel en wordt het treinnummer getoond. Op deze wijze heb je overzicht waar de treinen zich bevinden. Rechtsonder zijn een aantal schakelaars (groen) te zien. Koploper geeft hiermee de mogelijkheid om DCC-comando's te versturen, hetzelfde als wissel- en seincommando's. Hiermee kan ik alle seinen dimmen (nacht scenes) en ook om allerlei verlichting vanaf mijn scherm aan en uit te schakelen. Dit zal nog wel aangepast worden. |
Overzicht van de benedenbaan.In het midden het schaduwstation met twee kopsporen en 5 doorrijdsporen. De sporen kunnen in beide richtingen gereden worden. Via blok 103 en blok 101 kunnen treinen van de benedenbaan naar boven rijen. Als een trein zich in een blok bevind wordt de kleur geel en wordt het treinnummer (DCC adres) getoond. Er zijn ook 2 keerlussen waar een trein van richting kan veranderen. Dit geeft veel mogelijkheden. Voor de keerlussen is bij een 2-rail baan wel een extra voorziening nodig om te voorkomen dat er een kortsluiting ontstaat, de Keerlusmodule. In de blauwe blokken zijn de perrons van de bovenbaan weergegeven. Is in één van deze blokken een trein aanwezig dan wordt de kleur geel en wordt het treinnummer getoond. Op deze wijze heb je overzicht waar de treinen zich bevinden. |
Seinen test tabbladVia dit scherm kunnen alle seinen handmatig getest worden. Voor elk sein is er een testschakelaar aanwezig. De gele blokken bevatten het seinnummer (DCC-adres). Maximaal 7 seinen kunnen op één DCC Sein control interface worden aangesloten. De schakelaars zijn gegroepeerd per DCC Sein control interface, er zijn er dus 12. De groepering heeft tot doel de bedrading tussen de interface en seinpalen zelf zo kort en logisch mogelijk te maken. |
Baanontwerp: het definiëren van alle objectenIn dit scherm worden alle objecten als lijnstukken, wissels, seinen en vooral ook de detectiepunten (terugmelding) vastgelegd. |
Onderhouden van de blokken (bovenbaan)Met deze schermen kunnen de rijmogelijkheden worden gedefinieerd. De lijnen tussen de blokken geven aan dat er van dat blok naar de andere gereden kan worden. Het sterretje (*) wordt gebruikt om de rijrichting aan te geven: je kan dus van blok 18 naar blok 11 rijden, maar niet andersom. Daarnaast moeten de eigenschappen van elk blok worden aangegeven. |
Onderhouden van de blokken (onderbaan)Deze structuur is duidelijk ingewikkelder met name door het schaduwstation en de mogelijkheid om in 2 richtingen door het schaduwstation te rijden. |
Eigenschappen van een blokHieronder een voorbeeld hoe de eigenschappen van de baan worden vast gelegd. Bij het onderhouden van de blokken is bepaald van welk blok naar één of meer blokken gereden kan worden (dus ook richting). Voor elk blok moeten nog de eigenschappen worden vastgelegd. In het voorbeeld van blok 115 kan voor elk 'komende' uit blok (hier 11, 112 of 121) worden aangegeven waar de locomotief heen mag met eventueel een kans getal. Hier zal bij automatisch rijden 2x zo vaak gekozen worden voor 121 dan voor 122. |
Bij de eigenschappen zijn de bezetmeldingen van groot belang. Ik heb gekozen voor 2 meldpunten voor elk blok. In blok 115 zijn 2 meldpunten aanwezig: 4.09 en 4.10. Hier onder zien we in welke volgorde deze melders worden aangedaan komende vanuit één van de blokken. |
Definitie van de locomotievenDe eigenschappen van alle locomotieven moeten worden opgegeven. Het belangrijkste is het DCC adres van de locomotief (Decodernummer). Bij de Functie en Functies uitgebreid kunnen de eigenschappen van een locomotief (licht, geluid) gekoppeld worden aan allerlei toestanden van het systeem. Een voorbeeld is dat er kort een fluitsignaal klinkt bij het verlaten van een blok. |